Bestuurlijke Boete, deel II

2 november 2015

In mijn vorige bijdrage ben ik ingegaan op de vraag wat nou precies een bestuurlijke boete is en waarom de strafrechter binnen dat kader geen rol speelt. Voorts heb ik antwoord gegeven op de vraag in welke gevallen een bestuurslichaam bevoegd is om een bestuurlijke boete op te leggen en welke waarborgen daarbij in acht moeten zijn genomen. In dit deel van mijn bijdrage over de bestuurlijke boete zal ik ingaan op de mogelijkheden voor bezwaar en beroep tegen de opgelegde bestuurlijke boete.


Alvorens in te gaan op de bezwaar- en beroepsmogelijkheden moet worden opgemerkt dat de bevoegdheid van de overheid om overtredingen te bestraffen aan termijnen is gebonden. Die termijnen vangen aan nadat een overtreding heeft plaatsgehad. In die gevallen waarin een boete kan worden opgelegd van € 340,- of meer, geldt een termijn van vijf jaren. In alle andere gevallen geldt een termijn van drie jaren.

Tegen het opleggen van een bestuurlijke boete staat het rechtsmiddel bezwaar open. Bezwaar wordt gemaakt door het schrijven van een bezwaarschrift, waarin wordt aangegeven tegen welke boete bezwaar wordt gemaakt en waarom daartegen bezwaar wordt gemaakt. Voor het maken van bezwaar tegen een opgelegde bestuurlijke boete geldt een termijn van zes weken. Op het bezwaar wordt beslist door het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Tegen de beslissing op bezwaar staat vervolgens beroep open bij de bestuursrechter. De bestuursrechter zal bij het toetsen van de bestraffende sancties op dezelfde wijze te werk gaan als een strafrechter. Hij zal, met andere woorden, in ieder afzonderlijk geval zelf moeten kunnen vaststellen of er sprake is van een gedraging die beboet kan worden en voorts zal hij moeten vaststellen of de opgelegde sanctie, gelet op de ernst van de gedragingen en de mate van verwijtbaarheid, in de gegeven omstandigheden van het geval, de juiste sanctie is. Met andere woorden: de bestuursrechter zal integraal moeten toetsen of de boete in verhouding tot de ernst van de overtreding niet te zwaar is.

In veel gevallen zal de hoogte van de boete zijn vastgelegd in beleidsregels. Met het opstellen van beleidsregels over de hoogte van de boetes beoogt het bestuursorgaan een zekere mate van gelijkheid te bewerkstelligen in bestraffing van verschillende soorten overtredingen. Bij het vaststellen van de hoogte van de boetes wordt de evenredigheid van die boete gemotiveerd in de beleidsregels. Indien en voor zover een boete is opgelegd aan de hand van vastgestelde beleidsregels, zal de bestuursrechter in de meeste gevallen uitgaan van de evenredigheid van de hoogte van de boete. Desondanks kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen, die maken dat een sanctie onevenredig hoog uitpakt. Als een bestuursrechter dat constateert, dan zal hij op grond van artikel 8:72 a de beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigen en in zijn uitspraak zelf de hoogte van de op te leggen boete bepalen.
De hele regeling met betrekking tot een bestuurlijke boete is wegens de verwevenheid met het strafrecht ingewikkeld. Het is daarom echt aan te raden om bij het maken van bezwaar en het instellen van beroep deskundige hulp in te schakelen.

Ik hoop met deze bijdrage wat meer inzicht te hebben gegeven in het betrekkelijk nieuwe fenomeen van de bestuurlijke boete. In mijn volgende en laatste bijdrage over de bestuurlijke boete zal ik aan de hand van een concrete casus schetsen hoe zo’n rechtsgang in de praktijk vorm krijgt.