Het belang van een betrouwbare sector

2 januari 2016
In deze bijdrage wil ik stilstaan bij een probleem dat zich in het afgelopen jaar verder heeft ontwikkeld. En dat is het probleem met de jonge lichte kalveren die afgevoerd moeten worden van de melkvee bedrijven en die uiteindelijk terecht moet komen bij de mesterijen. Hoe gaat de sector daarmee om en hoe kunnen problemen worden voorkomen.

Het is nu eenmaal een gegeven dat de melkveehouderijen jaarlijkse grote hoeveelheden kalveren produceren die, vooral vanwege economische en financiële motieven, zo snel mogelijk afgevoerd moeten worden van het bedrijf. De gebruikelijke route is, dat deze dieren deze dieren, 14 dagen na d geboorte, via de erkende verzamelcentra terechtkomen bij de grotere mesterijen in ons land. Voor het merendeel van de kalveren geldt, dat daarmee geen problemen ontstaan. Het gaat dan om dieren die een gewicht hebben bereikt van rond de 40 kg en daarmee kunnen de integraties goed uit de voeten. De problemen doen zich voor bij de lichtere kalveren.

De grotere mesterijen hebben besloten om deze lichte dieren niet meer in te nemen. En dat betekent dat er ergens in de keten melkveehouderijen-verzamelcentrum-mesterijen een bestemming moet worden gevonden voor deze dieren. En uit een aantal zaken die ik in de achterliggende periode heb behandeld, is mij gebleken dat de sector nog geen adequaat antwoord heeft gevonden op de vraag wat er met de dieren moet gebeuren.

Ik ben er mee geconfronteerd dat deze dieren, ondanks het feit dat bekend is dat er geen afzetmarkt is richting de mesterijen, toch worden aangevoerd op de verzamelcentra. Dat leidt tot grote problemen, omdat deze dieren zoals gezegd niet doorgevoerd kunnen worden naar de mesterijen. Ook de afvoerlijn richting slachterijen is in de regel geen oplossing omdat bij deze dieren de kosten van het slachten niet opwegen tegen de opbrengsten. En dus rest er maar een oplossing: de kerngezonde maar helaas ‘te lichte dieren’ moeten worden geëuthanaseerd en afgevoerd naar Rendac.

Deze oplossing stuit in de maatschappij, maar zeker ook in de sector, op grote weerstand, en daarom kon het voorkomen dat verzamelcentrum deze dieren, in strijd met de Preventieregeling, doorvoerden naar bijvoorbeeld opfokbedrijven. Vanzelfsprekend leidde dit tot verhoogde aandacht van de NVWA, die deze zaken goed gedocumenteerd heeft voorgelegd aan de economische strafkamers. De strafeisen waren fors: de boetes liepen op tot bijna € 100.000,--.

Ik ben er voorts mee geconfronteerd dat melkveebedrijven, om het probleem van de te lichte kalveren omzeilen, ‘creatief’ aan de slag gingen met de verplichtingen uit de I & R regeling. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat deze vormen van creativiteit niet lekker liggen bij het grote publiek en al zeker niet binnen de sector.

Desondanks is er wel degelijk begrip voor het feit dat de sector zoekt naar een oplossing die tot gevolg heeft dat er geen noodzaak meer  ontstaat dat kerngezonde dieren, enkel en alleen vanwege het feit dat deze in financiële zin onrendabel zijn, worden afgemaakt en afgevoerd naar Rendac.

Er moet iets gebeuren.Niet alleen omdat er veel weerstand bestaat tegen het zinloos afmaken van gezonde dieren maar vooral omdat de betrouwbaarheid van de sector op het spel staat. De sector is de laatste jaren hard en goed bezig het negatieve imago van zich af te schudden. Alle zeilen worden bijgezet om politiek Den Haag èn de man in de straat ervan te overtuigen dat er serieus werk wordt gemaakt van het op een nog hoger peil brengen van voorzieningen die leiden tot een hoger dierenwelzijn. Dit alles leidt er toe dat het vertrouwen in de veehandel en het veetransport toeneemt. Maar het vertrouwen is, zo blijkt steeds maar weer, broos. En daarom kan de sector het zich niet veroorloven dat zij negatief in de publiciteit komt.

Het hiervoor beschreven probleem moet worden opgelost op een manier die kan rekenen op maatschappelijk draagvlak. Dat betekent dat de oplossing niet kan zijn dat te lichte dieren afgevoerd worden naar Rendac. De oplossing moet meer worden gezocht bij de melkveehouderijen. Zij zullen de kalveren op het bedrijf moeten houden totdat deze een zodanig gewicht hebben dat zij via de verzamelcentra afgevoerd kunnen worden ofwel naar de mesterijen danwel naar de slachterijen.

Deze oplossing is in meerdere opzichten sympathiek. Ten eerste zal de maatschappij  omarmen dat jonge dieren wat langer bij de moeder blijven en ten tweede: er komt een eind aan het vervoer van (te) lichte dieren. Twee vliegen, of misschien wel drie vliegen, in één klap! Maar het belangrijkste is dat probleem van de te lichte kalveren hiermee wordt opgelost en dat is in het belang van de hele sector. Weest u zich daarvan bewust.


- Wouter Bustin